H8130 שָׂנֵא
haten

Bijbelteksten

2 Samuel 19:6Liefhebbende die u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen.
2 Samuel 22:18Hij verloste mij van mijn sterken vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
2 Samuel 22:41En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen.
1 Koningen 22:8Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo!
2 Kronieken 1:11Toen zeide God tot Salomo: Daarom, dat dit in uw hart geweest is, en gij niet begeerd hebt rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch ook vele dagen begeerd hebt; maar wijsheid en wetenschap voor u begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, waarover Ik u koning gemaakt heb;
2 Kronieken 18:7Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo.
2 Kronieken 19:2En Jehu, de zoon van Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en die den HEERE haten, liefhebben? Nu is daarom over u van het aangezicht des HEEREN grote toornigheid.
Esther 9:1In de twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters.
Esther 9:5De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen.
Esther 9:16De overige Joden nu, die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat zij stonden voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof.
Job 8:22Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet [meer] zijn.
Job 31:29Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;
Job 34:17Zou hij ook, die het recht haat, [den gewonde] verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?
Psalm 5:6De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.
Psalm 9:14Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters [mij aangedaan], Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods;
Psalm 11:5De HEERE proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel.
Psalm 18:18Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
Psalm 18:41En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik.
Psalm 21:9Uw hand zal al Uw vijanden vinden; Uw rechterhand zal Uw haters vinden.
Psalm 25:19[Resch.] Aanzie mijn vijanden, want zij vermenigvuldigen, en zij haten mij met een wreveligen haat.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech