G2476 ἵστημι
doen staan, neerzetten, plaatsen, opstellen (doen)

Bijbelteksten

Mattheus 2:9En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven [de plaats], waar het Kindeken was.
Mattheus 4:5Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels;
Mattheus 6:5En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben.
Mattheus 12:25Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan.
Mattheus 12:26En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?
Mattheus 12:46En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
Mattheus 12:47En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan [daar] buiten, zoekende U te spreken.
Mattheus 13:2En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare stond op den oever.
Mattheus 16:28Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk.
Mattheus 18:2En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen;
Mattheus 18:16Maar indien hij [u] niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta.
Mattheus 20:3En uitgegaan zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen, ledig staande op de markt.
Mattheus 20:6En uitgegaan zijnde omtrent de elfde ure, vond hij anderen ledig staande, en zeide tot hen: Wat staat gij hier den gehele dag ledig?
Mattheus 20:32En Jezus [stil]staande, riep hen en zeide: Wat wilt gij, dat Ik u doe?
Mattheus 24:15Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniel, de profeet, staande in de heilige plaats; (die [het] leest, die merke daarop!)
Mattheus 25:33En Hij zal de schapen tot Zijn rechter[hand] zetten, maar de bokken tot [Zijn] linker[hand].
Mattheus 26:15En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren [penningen].
Mattheus 26:73En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.
Mattheus 27:11En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.
Mattheus 27:47En sommigen van die daar stonden, [zulks] horende, zeiden: Deze roept Elias.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken