Romeinen 8:19 | Want het schepsel, [als] met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. |
Romeinen 8:25 | Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. |
Romeinen 8:26 | En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. |
Romeinen 9:1 | Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest), |
Romeinen 9:8 | Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. |
Romeinen 9:19 | Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij [dan] nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan? |
Romeinen 11:6 | En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. |
Romeinen 11:18 | Zo roem niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gij draagt den wortel niet, maar de wortel u. |
Romeinen 13:10 | De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet. |
Romeinen 15:25 | Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
Romeinen 16:16 | Groet elkander met een heiligen kus. De Gemeenten van Christus groeten ulieden. |
Romeinen 16:21 | U groeten, Timotheus, mijn medearbeider, en Lucius, en Jason, en Socipater, mijn bloedverwanten. |
Romeinen 16:22 | Ik, Tertius, die den brief geschreven heb, groet u in den Heere. |
Romeinen 16:23 | U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele Gemeente. U groet Erastus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus. |
1 Corinthiers 2:14 | Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
1 Corinthiers 3:2 | Ik heb u met melk gevoed, en niet met [vaste] spijs; want gij vermocht [toen] nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet. |
1 Corinthiers 3:11 | Want niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. |
1 Corinthiers 4:7 | Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt? |
1 Corinthiers 4:12 | En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden, en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen; |
1 Corinthiers 7:9 | Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden. |