1 Corinthiers 7:21 | Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u [dat] niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik [dat] liever. |
1 Corinthiers 7:28 | Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees; en ik spare ulieden. |
1 Corinthiers 9:13 | Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? [En] die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? |
1 Corinthiers 9:16 | Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig! |
1 Corinthiers 9:25 | En een iegelijk, die [om prijs] strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan [doen] wel [dit], opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. |
1 Corinthiers 10:13 | Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt; maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
1 Corinthiers 10:21 | Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der duivelen. |
1 Corinthiers 11:17 | Dit nu, [hetgeen] ik [u] aanzegge, prijs ik niet, [namelijk] dat gij niet tot beter, maar tot erger samenkomt. |
1 Corinthiers 12:3 | Daarom maak ik u bekend, dat niemand, die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen, Jezus den Heere [te zijn], dan door den Heiligen Geest. |
1 Corinthiers 12:11 | Doch deze dingen alle werkt een en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. |
1 Corinthiers 12:21 | En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node. |
1 Corinthiers 13:4 | De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; |
1 Corinthiers 13:5 | Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; |
1 Corinthiers 14:14 | Want indien ik in een [vreemde] taal bid, mijn geest bidt [wel], maar mijn verstand is vruchteloos. |
1 Corinthiers 14:23 | Indien dan de gehele Gemeente bijeenvergaderd ware, en zij allen in [vreemde] talen spraken, en [enige] ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen, dat gij uitzinnig waart? |
1 Corinthiers 14:25 | En alzo worden de verborgene dingen zijns harten openbaar; en alzo, vallende op [zijn] aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen, dat God waarlijk onder u is. |
1 Corinthiers 14:31 | Want gij kunt allen, de een na den ander profeteren, opdat zij allen leren, en allen getroost worden. |
1 Corinthiers 15:35 | Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen? |
1 Corinthiers 15:50 | Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beerven kunnen, en de verderfelijkheid beerft de onverderfelijkheid niet. |
1 Corinthiers 16:5 | Doch ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonie zal doorgegaan zijn, (want ik zal door Macedonie gaan); |