Hebreeen 11:6 | Maar zonder geloof is het onmogelijk [Gode] te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. |
Hebreeen 11:8 | Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou. |
Hebreeen 11:16 | Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. |
Hebreeen 12:5 | En gij hebt vergeten de vermaning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt; |
Hebreeen 12:6 | Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt. |
Hebreeen 13:24 | Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italie zijn. |
Jakobus 1:3 | Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. |
Jakobus 1:20 | Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet. |
Jakobus 2:9 | Maar indien gij den persoon aanneemt, zo doet gij zonde, en wordt van de wet bestraft als overtreders. |
Jakobus 2:13 | Want een onbarmhartig oordeel [zal gaan] over dengene, die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. |
Jakobus 2:14 | Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zalig maken? |
Jakobus 3:8 | Maar de tong kan geen mens temmen; zij is een onbedwingelijk kwaad, vol van dodelijk venijn. |
Jakobus 3:9 | Door haar loven wij God en den Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. |
Jakobus 3:10 | Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden. |
Jakobus 3:12 | Kan ook, mijn broeders, een vijgeboom olijven voortbrengen, of een wijnstok vijgen? Alzo [kan] geen fontein zout en zoet water voortbrengen. |
Jakobus 4:2 | Gij begeert, en hebt niet; gij benijdt en ijvert [naar dingen], en kunt ze niet verkrijgen; gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij niet bidt. |
Jakobus 4:14 | Gij, die niet weet, wat morgen [geschieden zal], want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig [tijds] gezien wordt, en daarna verdwijnt. |
Jakobus 4:16 | Maar nu roemt gij in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos. |
Jakobus 5:7 | Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. |
1 Petrus 1:6 | In welke gij u verheugt, nu een weinig [tijds] (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |