1 Koningen 20:33 | De mannen nu namen naarstiglijk waar, en vatten het haastelijk, of het van hem ware, en zeiden: Uw broeder Benhadad [leeft]. En hij zeide: Komt, brengt hem. Toen kwam Benhadad tot hem uit, en hij deed hem op den wagen klimmen. |
2 Koningen 7:6 | Want de HEERE had het heir der Syriers doen horen een geluid van wagenen, en een geluid van paarden, het geluid ener grote heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten, en de koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen. |
2 Koningen 9:2 | Als gij daar zult gekomen zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, is; en ga in, en doe hem opstaan uit het midden zijner broederen, en breng hem in een binnenste kamer. |
2 Koningen 10:13 | Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de zonen der koningin te groeten. |
2 Koningen 23:9 | Doch de priesters der hoogten offerden niet op het altaar des HEEREN te Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde [broden] in het midden van hun broederen. |
1 Kronieken 1:19 | Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. |
1 Kronieken 2:32 | En de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen. |
1 Kronieken 2:42 | De kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen van Maresa, den vader van Hebron. |
1 Kronieken 4:9 | Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez genoemd, zeggende: Want ik heb hem met smarten gebaard. |
1 Kronieken 4:11 | En Chelub, de broeder van Suha, gewon Mechir; hij is de vader van Eston. |
1 Kronieken 4:27 | Simei nu had zestien zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen; en hun ganse huisgezin werd zo zeer niet vermenigvuldigd, als van de kinderen van Juda. |
1 Kronieken 5:2 | Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.) |
1 Kronieken 5:7 | Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, als zij naar hun geboorten in de geslachtsregisters gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel en Zecharja, |
1 Kronieken 5:13 | Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, waren Michael, en Mesullam, en Seba, en Jorai, en Jachan, en Zia, en Heber: zeven. |
1 Kronieken 6:39 | En zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter[zijde]; Asaf was de zoon van Berechja, den zoon van Simea, |
1 Kronieken 6:44 | Hunne broeders nu, de kinderen van Merari, [stonden] aan de linker [zijde], [namelijk] Ethan, de zoon van Kisi, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch, |
1 Kronieken 6:48 | Hun broeders nu, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst des tabernakels van het huis Gods. |
1 Kronieken 7:5 | En hun broeders, in alle huisgezinnen van Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend, al dezelve in geslachtsregisters gesteld zijnde. |
1 Kronieken 7:16 | En Maacha, de huisvrouw van Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. |
1 Kronieken 7:22 | Daarom droeg Efraim, hun vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te troosten. |