H251 אָח
een, elkander, de ander, broeder, familielid

Bijbelteksten

1 Kronieken 7:35En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, en Jimna, en Seles, en Amal.
1 Kronieken 8:32En Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen.
1 Kronieken 8:39En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeus, de tweede, en Elifelet, de derde.
1 Kronieken 9:6En van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig.
1 Kronieken 9:9En hun broederen naar hun geslachten, negen honderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen.
1 Kronieken 9:13Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst van het huis Gods.
1 Kronieken 9:17De poortiers nu waren: Sallum, en Akkub, en Talmon, en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd.
1 Kronieken 9:19En Sallum, de zoon van Kore, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korah, en zijn broeders van het huis zijns vaders, de Korathieten, waren over het werk van den dienst, wachters der dorpelen des tabernakels; gelijk hun vaders in het leger des HEEREN geweest waren bewaarders van den ingang;
1 Kronieken 9:25En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende ten zevenden dage van tijd tot tijd, om met hen [te dienen];
1 Kronieken 9:32En uit de kinderen der Kahathieten, uit hun broederen, waren [enigen] over de broden der toerichting, om [die] alle sabbatten te bereiden.
1 Kronieken 9:38Mikloth nu gewon Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen.
1 Kronieken 11:20Abisai nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd van drie; en hij, verheffende zijn spies tegen driehonderd, versloeg hen; alzo had hij een naam onder die drie.
1 Kronieken 11:26De helden nu der heiren waren: Asahel, de broeder van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;
1 Kronieken 11:38Joel, de broeder van Nathan; Mibhar, de zoon van Geri;
1 Kronieken 11:45Jediael, de zoon van Simri, en Joha, zijn broeder, de Tiziet;
1 Kronieken 12:2Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin.
1 Kronieken 12:29En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het met het huis van Saul hielden;
1 Kronieken 12:32En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israel doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun broeders [pasten] op hun woord;
1 Kronieken 12:39En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders hadden voor hen [wat] toebereid.
1 Kronieken 13:2En David zeide tot de ganse gemeente van Israel: Indien het ulieden goeddunkt, en van den HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden, laat ons zenden aan onze overige broeders, in alle landen van Israel, en de priesters en Levieten, [die] met hen zijn in de steden, met haar voorsteden, opdat zij tot ons vergaderd worden.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech