G218_ἀλείφω
zalven, zalving
Taal: Grieks

Onderwerpen

Zalven, Ziekenzalving,

Statistieken

Komt 9x voor in 5 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

aleiphō, ww van αG00001 (als voorvoegsel van vereniging) en de grondvorm van λιπαροςG03045

Zie χριωG5548 voor zalving in een ambt en סוּךְH5480 "zalven", טּוּחַH2902 "bestrijken, pleisteren" en מָשַׁחH4886 "olie offeren, olie plengen", voor OT begripsaanduiding.


Zalving van het lichaam

De zalving is volgens joodse gewoonte een uitdrukking van vreugde en feestelijke stemming. Vergelijk Judit 10:3 Ze ontdeed zich van haar rouwkleed en legde haar weduwedracht af. Daarna nam ze een bad, wreef zich in met zalfolie, stak haar haar op en deed er een hoofdband om. Ze trok haar mooiste kleren aan, die ze gedragen had toen haar man Manasse nog leefde en 16:7 Haar weduwedracht legde zij af, om Israël uit de verdrukking op te heffen. Met welriekende olie zalfde zij haar gezicht. met als reden Zijn maakte zich zo mooi op, dat zij de aandacht moest trekken van elke man die haar zien zou. (10:4) een zelfde zien we bij Ruth (3:3) Bij de joden mocht een vrouw tot een tiende van haar jaarinkomen besteden aan cosmetica en parfumeriën. De dochter van de rijke Nicodemus ben Gorion was gewoon om jaarlijks voor 400 gouden denarii (=het jaarsalaris van 4 soldaten!) hieraan te besteden (Ket. 66b). Deze feiten geven inzicht in de geschiedenis van Lukas 7:38-46, en Johannes 12:3.

Terwijl in het Jodendom het zalven niet met het vasten verenigd kon worden, gebiedt Jezus, dat in het vasten liggende offer zo in het verborgen werd gebracht, dat het een vreugdevolle en feestelijke aangelegenheid voor de anderen en voor de vastende zelf zou zijn: Maar gij, als gij vast, zalft (αλειψαι) uw hoofd, en wast uw aangezicht; (Mattheus 6:17)


Zalving als eerbewijs

In het Oude Testament ziet men dat koningen (1 Sam 10:1; 1 Kon 1:39, 45; 19:16; 2 Kon 9:6; 11:2), priesters (Ex 28:41; 29:7; 30:30; 40:13-15; Lev 4:3; 8:12, 30; 16:32; 21:10). en profeten (1 Kon 19:16; 1 Kr 16:22; Ps 105:15; Jes 61:1) werden gezalfd (zij het in de functie van een ambt (cf. χριωG5548). Later in de seculiere en apocriefe bronnen als eerbetoon tegenover een gast of een persoon.

Hierbij zien we in het NT de zalving in eerste instantie als een profetische handeling. Maria had in de zalving van Jezus het eerbetoon in diepere zin gegeven: Zij had daarmee het graf ingaande lichaam van Jezus gezalfd. Deze zalving tot eerbetoon is een proleptische dodenzalving aan de Gekruisigde geweest. In Markus 16:1 is van een zalving van het lichaam sprake. Deze vorm van balseming, is in het gehele oude Midden Oosten een bekend verschijnsel en had tot doel om te voorkomen dat het lichaam zou gaan rotten.


Zalving van de zieken

  1. Om de teksten in Markus 6:13 en Jakobus 5:14 te begrijpen, moet men zich de zeden en de zin van de oliezalving tot genezing in het hellenisme en jodendom herinneren.
    1. De olie werd als medicijn gebruikt voor verzachting en heling van verschillende ziekten. Rabbijnse voorbeelden gebruikten olie bij ontstekingen, wonden, hoofdpijn, huiduitslag etc.
    2. Verder diende de olie als magisch-medicijn en in het bizonder als exorcistisch middel.
    De grenzen tussen deze twee zijn moeilijk aan te duiden, temeer daar in het verleden ziekte vaak werd terugevoerd op demonische invloeden. Dit geldt in het bizonder voor psychische en epileptische ziekten. Een oliezalving tegen bezetenheid wordt genoemd door Celsus (Med. III 23, 3) en in de Midrash (Qoh 1, 8[9a]) wordt gesproken over heling en verlossing van een betoverde [=bezetene]. In de slav. Henoch 22, 8ev staat: En de HEER zei tot Michael: Ga en ontdoe Henoch van zijn aardse klederen, en zalf hem met mijn zoet zalfsel en doe hem de klederen van Mijn glorie aan. En Michael deed wat de HEER hem had opgedragen. Hij zalfde mij en kleedde mij, en de verschijning van het zalfsel was meer dan een groot licht, en was als zoete dauw, en het rook mild, schijnenden als de stralen van de zon, waaruit de heilzame werking van de olie door toedoen van Gods glorie blijkt.
  2. Ook bij de eerste christenen had de olie zowel de medische (Lukas 10:34) als de medisch-exorcistische betekenis behouden en is overgedragen op de gewijde olie, zie bijvoorbeeld Acta Thomae 67 (4de eeuw n.C.), waar Jezus wordt gevraagd om de door de demonen geplaagden te zalven. De gezondmaking van keizer Antoninus door een christen met geweide olie wordt door Tertullianus (Ad Scapul 4) beschreven. Een bezetene wordt door Palladius (Hist Laus 18 p 55 Butler) bevrijd door middel van oliezalving. Bij anderen zoals Irenaeus ( 21, 5) en Heracleon (Epiph Haer 36,2,4ev) vinden we soortgelijke voorbeelden, soms voor zieken op het sterfbed.
  3. In het NT is de oliezalving een medisch-exorcistische handeling bij zieken. In Markus 6:13 genezen de discipelen in samenhang met hun prediking en demoonuitdrijving, en zijn daarin boodschappers en verkondigers van het komende rijk van God. In Jakobus 5:14 wordt dezelfde medisch-exorcistische handelingen der oliezalving bij de zieken door de ambtsdragers voltrokken. De oliezalving gebeurd onder aanroep van de Naam des Heeren en is opgesloten in het gebed voor de genezing. De olie heeft hier inderdaad het karakter van een sacramentale materie.
  4. Opvallend is dat in Markus 6:13 leerlingen in Naam van God zalven en in Jakobus 5:14 gesproken wordt van πρεσβυτερους presbuteros "ouderen" of "ambtdragers" van de gemeente en niet van sacerdotes "priesters" of "levieten", in Lukas 10:34 zien we dat een Samaritaan de zieke zalft. Hieruit blijkt dat een ieder in zijn ambt van vertegenwoordiger van Christus en in de Naam van Christus mogen zalven. Vergelijk in deze de geschiedenis van de zonen van Sceva (Handelingen 19:13-16), welke niet dit ambt hadden maar wel in de Naam van Christus predikten.

Bronnen


Lexicon G. Abbott-Smith

Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)

ἀλείφω (cf. λίπος, oil), [in LXX: Ge 31:13, Ex 40:15, Nu 3:3 (משׁח H4886), Ez 13:10 ff. (טוח H2902), Ru 3:3, II Ki 12:20 14:2, IV Ki 4:2, II Ch 28:15, Mi 6:15, Da LXX TH 10:3 (סוךְ H5480), Es 2:12, Jth 16:8*;] to anoint, festally or in homage: c. acc rei or pers., Mt 6:17, Jo 12:3, Mk 16:1; seq. dat., ἐλαίῳ, Mk 6:13, Ja 5:14; μύρῳ, Lk 7:38, 46, Jo 11:2.†

SYN.: χρίω G5548, μυρίζω G3462 (against the distinction made bet. ἀ. and χ. in Tr., Syn., § 38, v. MM, VGT, s.v., ἀ.)

Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon

Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)

ἀλείφω,
   Herodotus Historicus 3.8, etc. : future -ψω LXX.Exo.40.15, (ἐξ-) Euripides Tragicus “Iphigenia Aulidensis” 1486, Plato Philosophus “Respublica” 386c : aorist ἤλειψα Homerus Epicus , Attic dialect, Epic dialect ἄλειψα Odyssea Homerus Epicus “Odyssey” 12.177: perfect ἀλήλῐφα (ἀπ-) Demosthenes Orator 52.2) :—middle, future -ψομαι Thucydides Historicus 4.68: aorist ἠλειψάμην Attic dialect, Epic dialect ἀλ- Ilias Homerus Epicus “Illiad” 14.171: —passive, future ἀλειφθήσομαι (ἐξ-) Demosthenes Orator 25.73 : aorist 1 ἠλείφθην Hippocrates Medicus “περὶ νούσων” 4.54, Plato Philosophus “Lysis” 217c, etc.: aorist 2 ἐξ-ηλίφην variant in Plato Philosophus “Phaedrus” 258b , (ἀπ-) Dio Cassius Historicus 55.3: pf ἀλήλιμμαι Thucydides Historicus 4.68 , (ἐξ-, ὑπ-) Demosthenes Orator 25.70, Xenophon Historicus “Oeconomicus” 10.6 (-ει- is frequently found in pf. forms in codices): (ἀ-, euph., λιπ-, compare λίπος) :—anoint the skin with oil, as was done after bathing, active referring to another, middle to oneself, λοῦσαι κέλετ᾽ ἀμφί τ᾽ ἀλεῖψαι Ilias Homerus Epicus “Illiad” 24.582; Homerus Epicus elsewhere always adds λίπα or λίπ᾽ ἐλαίῳ (see. entry λίπα), πάντα λοέσσατο καὶ λίπ᾽ ἄλειψεν Odyssea Homerus Epicus “Odyssey” 6.227; λοεσσαμένω καὶ ἀλειψαμένω λίπ᾽ ἐλαίῳ Ilias Homerus Epicus “Illiad” 10.577, compare 14.171, 18.350 : later of anointing for gymnastic exercises, λίπα μετὰ τοῦ γυμνάζεσθαι ἠλείψαντο Thucydides Historicus 1.6; generally, λίπα ἀλείφεσθαι prev. author 4.68; βακκάρι ῥῖνας Hipponax Iambographus 41 ; of anointing the sick, Menander Comicus “Γεωργός” 60, cf. NT.Jam.5.14.
__2 supply oil for gymnasts, ἀλειφούσης τῆς πόλεως “CIG” “Corpus Inscriptionum Graecarum” “Corpus Inscriptionum Graecarum” (add.) (1st c.AD(?): Macedonius Epigrammaticus) ; ἀ. πανήγυριν, ἔθνη, “Inscription Magn.” 163, “OGI” 533.47 (from Ancyra) ; οἱ -όμενοι youths undergoing gymnastic training, prev. work 339.72 (from Sestos), etc. ; οἱ ἀ. ἐν τῷ γυμνασίῳ prev. work764.5 (Pergam.), al. ; ἀλείφεσθαι παρά τινι to attend a gymnastic school, Arrianus Historicus “Epicteti Dissertationes” 1.2.26.
__3 polish, τράπεζαν Diphilus Comicus 74; δακτύλιον Theophrastus Philosophus “Characteres” 21; ἀγάλματα Artemidorus Daldianus Onirocriticus 2.33.
__4 metaphorically, prepare as if for gymnastics, encourage, stimulate, instigate, Demades Orator 17, Plato Philosophus cited in 3rd c.AD(?): Diogenes Laertius 4.6; ἐπὶ τὴν πολιτικὴν ἀγωνίαν Philodemus Gadarensis Epigrammaticus “Rh.” 2.59 Sophocles Tragicus; τινὰ ἐπὶ τὸν Κλώδιον Appianus Historicus “Bella Civilia” 2.16, compare Plutarchus Biographus et Philosophus “Themistocles” 3; τινὰ κατά τινος Philo Judaeus 1.549; τινὰ ἐπὶ φαρμακείαν Appianus Historicus “Μακεδονική” 11.7 :—passive, τοὺς -ομένους ἐπί τι Philodemus Gadarensis Epigrammaticus “Rh.” 2.158 Sophocles Tragicus
__II daub, plaster, besmear, οὔατα ἀλεῖψαι stop up ears, Odyssea Homerus Epicus “Odyssey” 12.47, 177, 200; ἀ. αἵματι Herodotus Historicus 3.8; μίλτῳ Xenophon Historicus “Oeconomicus” 10.5; ψιμυθίῳ Plato Philosophus “Lysis” 217d; κυανῷ Pausanias Periegeta 5.11.5.

Synoniemen, homoniemen en afgeleide woorden

Grieks λιπαρός G3045 "glanzende dingen";

Literatuur


Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel