Job 4:6 | Was niet uw vreze [Gods] uw hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw verwachting? |
Job 8:13 | Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan. |
Job 13:15 | Ziet, [zo] Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. |
Job 13:27 | Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, |
Job 18:10 | Zijn touw is in de aarde verborgen, en zijn val op het pad. |
Job 19:8 | Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. |
Job 21:14 | Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. |
Job 21:29 | Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet? |
Job 22:3 | Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt? |
Job 22:28 | Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen. |
Job 23:10 | Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. |
Job 24:4 | Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands. |
Job 24:13 | Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden. |
Job 24:18 | Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. |
Job 24:23 | Stelt hem [God] in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen. |
Job 26:14 | Ziet, dit zijn [maar] uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? |
Job 30:12 | Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. |
Job 31:4 | Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden? |
Job 31:7 | Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft; |
Job 31:32 | De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg; |