Aantekeningen bij de Bijbel: Hosea 7:3

Hosea 7:3

SV	Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.
WLC	בְּרָעָתָ֖ם יְשַׂמְּחוּ־מֶ֑לֶךְ וּבְכַחֲשֵׁיהֶ֖ם שָׂרִֽים׃
Trans.	bərā‘āṯām yəśamməḥû-meleḵə ûḇəḵ^aḥăšêhem śārîm:

Algemeen

Zie ook: Boosheid

In Hosea 7:3–8 wordt de typische regeringsperiode van een Israëlitische koning beschreven en vergeleken met hoe mislukte koeken door een bakker worden bereid. Als eerste zien we dat de politici zich samen met de koning samenspannen in het kwaad (boosheid, leugens). Vervolgens in vers 4 zien we dat het kwaad steeds groter wordt, zoals ook de oven van een bakker steeds warmer wordt. De bakker (=koning) kan gaan slapen omdat de oven (zijn regering) warm blijft en het deeg daardoor zal gisten. Dan komt in vers 5 het grote feest van de koning (zijn kroning?) waarbij iedereen dronken wordt. Dit is de aanleiding (vs. 6) om de moord op de koning voor te bereiden, omdat deze in zijn roes van macht slaapt. Het vuur van de (politieke) oven wordt aangewakkerd en dan (vs. 7) zien we dat zijn macht omver wordt geworpen, de rechters (aanhangers van de koning?) worden vernietigd en de koning zelf wordt gedood.
De profeet Hosea zag dit tijdens zijn leven vier keer gebeuren: Sallum vermoordde Zacharia (2 Kon. 15:10), Menahem vermoordde Sallum (2 Kon. 15:14), Pekah vermoordde Pekahia (2 Kon. 15:25) en Hosea vermoordde Pekah (2 Kon. 15:30). Terwijl op de koningen Menahem (2 Kon. 15:14-22) en Hosea (2 Kon. 17:3-6) na alle koningen die Jerobeam opvolgden werden vermoord. Hierbij valt op dat als enige onderliggende reden dat niemand God zoekt en daarom het kwaad blijft voortwoekeren.

Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.

בְּ

met

רָעָתָ֖ם

hun boosheid

יְשַׂמְּחוּ־

Zij verblijden

מֶ֑לֶךְ

den koning

וּ

בְ

met

כַחֲשֵׁיהֶ֖ם

hun leugenen

שָׂרִֽים

de vorsten

Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.

כַּחַשׁ ^H3585 "leugen" (Ps. 59:13; Hos. 7:3; 10:13; 12:1; Nah. 3:1 †) of "magerte, ziekte" (Job 16:8 †);
שַׂ֖ר "overste"; wordt meestal afgeleid van het Akkadische šarru = שר wat "vorst, prins" betekent; in het Egyptisch is śr (in het laat-Egyptisch sìr) een aanduiding voor hoge functionarissen.

____

____

De BHS wil יִמְשְׁחוּ "zij zalven" (van מָשַׁח ^H4886) lezen in plaats van יְשַׂמְּחוּ (van שָׂמַח ^H8055), echter de Israëlitische koningen werden niet gezalfd.

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!