Aantekeningen bij de Bijbel
Vragen, overdenkingen en achtergronden over de Bijbel,
welke resulteren in allerlei aantekeningen.
H2585_ חֲנוֹךְ
Henoch, Hanoch, Chanok
Taal: Hebreeuws
Onderwerpen
Hanoch, Henoch, Henoch (doorverwijspagina), Henoch (stad), Henoch (zn. v. Jered), Henoch (zn. v. Kain), Henoch (zn. v. Midian),
Statistieken
Komt 16x voor in 4 Bijbelboeken.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Woordstudie
ḥănôk, persoonsnaam mnl., plaatsnaam; Afgeleid van חָנַךְ H2596 in de zin van "inwijding" (Keil & Delitzsch, Gen. 4:17; Encyclopaedia Judaica, Vol. 1 p. 441), cf. "inhuldiging" (TWOT 693), minder waarschijnlijk "volger" (BDB), "volgeling" (SBOT, Gen. 4:17), "geïnitieerd" (Gesenius; Encyclopaedia Judaica, Vol. 1 p. 441), "toegewijd" (Strong). Umberto Cassuto stelt dat zowel bij Kaïn (Gen. 4:17) als bij Ruben (Gen. 46:9) de naam toebehoort aan de oudste zoon van de eerstgeborene van de stichter van de familie, dat wil zeggen aan degene door wie de derde generatie werd ingewijd [מִתְחַנֵּךְ mitḥannēk]. Waarbij mogelijk de naam in Genesis 4:17 is verbonden met het idee van inwijding [חֲנֻכָּה H2598 ḥănukkâ] - de inwijding van de eerste stad die in de wereld werd gebouwd. (U. Cassuto, p. 228).
1) meerdere personen; 1a) Henoch, zoon van Kain (Gen. 4:17); 1b) Henoch, zoon van Jered en vader van Metuselach (Gen. 5:18); 1c) Henoch, zoon van Midian (Gen. 25:4; 1 Kron. 1:33); 1d) Hanoch, oudste zoon van Ruben (Gen. 46:9; Ex. 6:13; Num. 26:5; 1 Kron. 5:3); 2) plaats Henoch, stad door Kain gebouwd en naar zijn zoon genoemd (Gen. 4:17); 3) PBH inhuldiging, inwijding (E. Klein, p. 224); 4) Ivr. onderwijs, educatie (E. Klein, p. 224; J. Pimentel, p. 161); 5) de naam van apocriefe boeken Henoch.
Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon
חֲנוֹךְ n.pr.m 1 son of Cain 2 son of Jered (line of Seth), the pious Enoch, who walked with God and was taken by him 3 a son of Midian 4 a son of Reuben
Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible
H2585 חֲנוֹךְ Chănôwk; from 2596; initiated; Chanok, an antediluvian patriach — Enoch.
Synoniemen, homoniemen en afgeleide woorden
Grieks Ἐνώχ G1802 "Henoch"; Hebreeuws חָנַךְ H2596 "in gebruik nemen, inwijden, oefenen, leren"; Hebreeuws חֲנֹכִי H2599 "Chanokieten, Hanochieten";
Literatuur
- Peter D.H. Broers, Woordenboek van het Bijbels Hebreeuws, , [2007], p. 114,
- Francis Brown, S.R. Driver, Charles A. Briggs, Brown-Driver-Briggs Hebrew and English Lexicon, , [1994], חֲנוֹךְ,
- Umberto Cassuto, Commentary on the Book of Genesis, Part 1: From Adam to Noah, [1998], p. 228,
- Encyclopedie, Encyclopaedia Judaica, , [2006], Vol. 6, p. 441-442,
- H.W.F. Gesenius, Hebrew-Chaldee Lexicon to the Old Testament, , [1979], חֲנוֹךְ,
- R. Laird Harris, Theological Wordbook of the Old Testament, (TWOT), [2003], 693,
- Keil & Delitzsch, Commentary on the Old Testament, , [0], Gen. 4:17,
- Ernest Klein, Comprehensive Etymological Dictionary of the Hebrew Language for Readers of English, , [2015], p. 224,
- Jitschak Pimentel, Woordenboek Hebreeuws-Nederlands, , [1994], p. 161,
- James Strong, A concise dictionary of the words in the Hebrew Bible, , [1890], עִירָד,
- CvB StudieBijbel, drs. Gijs van den Brink, Mart-Jan Paul, Ds. J.C. Bette, Studiebijbel Oude Testament Deel 1: Genesis-Exodus, , [], Gen. 4:17,
- Karel van der Toorn, Dictionary of Deities and Demons in the Bible, , [1999], p. 301-304,
- Arie Uittenbogaard, Abarim Publications' Theological Dictionary, , [], Enoch,
Mede mogelijk dankzij