H4294 מַטֶּה
tak, staf, stok (pijl), stam
Exodus 17:9 | Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn. |
Exodus 31:2 | Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. |
Exodus 31:6 | En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb. |
Exodus 35:30 | Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israels: Ziet, de HEERE heeft met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. |
Exodus 35:34 | Hij heeft hem ook in zijn hart gegeven [anderen] te onderwijzen, hem en Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan. |
Exodus 38:22 | Bezaleel nu, de zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda, maakte al, dat de HEERE aan Mozes geboden had. |
Exodus 38:23 | En met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, van den stam van Dan, een werkmeester en vernuftig kunstenaar, en een borduurder in hemelsblauw, en in purper, en in scharlaken, en in fijn linnen. |
Leviticus 24:11 | Toen lasterde de zoon der Israelietische vrouw uitdrukkelijk den NAAM, en vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selomith, de dochter van Dibri, van den stam Dan. |
Leviticus 26:26 | Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. |
Numeri 1:4 | En met ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen. |
Numeri 1:16 | Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden van Israel. |
Numeri 1:21 | Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. |
Numeri 1:23 | Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd. |
Numeri 1:25 | Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. |
Numeri 1:27 | Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. |
Numeri 1:29 | Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. |
Numeri 1:31 | Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. |
Numeri 1:33 | Waren hun getelden van den stam van Efraim veertig duizend en vijfhonderd; |
Numeri 1:35 | Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. |
Numeri 1:37 | Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. |