1 Kronieken 4:15 | De kinderen van Kaleb nu, den zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naam; en de kinderen van Ela, te weten Kenaz. |
1 Kronieken 4:16 | En de kinderen van Jehalelel waren Zif en Zifa, Thirea en Asareel. |
1 Kronieken 4:17 | En de kinderen van Ezra waren Jether, en Mered, en Efer, en Jalon; en zij baarde Mirjam, en Sammai, en Isbah, den vader van Esthemoa. |
1 Kronieken 4:18 | En zijn Joodse huisvrouw baarde Jered, den vader van Gedor, en Heber, den vader van Socho, en Jekuthiel, den vader van Zanoah; en die zijn kinderen van Bitja, de dochter van Farao, die Mered genomen had. |
1 Kronieken 4:19 | En de kinderen van de huisvrouw Hodija, de zuster van Naham, waren Abi-kehila, de Garmiet, en Esthemoa, de Maachathiet. |
1 Kronieken 4:20 | En de kinderen van Simon nu waren Amnon en Rinna, Ben-hanan en Tilon; en de kinderen van Isei waren Zoheth en Ben-zoheth. |
1 Kronieken 4:21 | De kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa; en de huisgezinnen van het huis der linnenwerkers in het huis Asbea. |
1 Kronieken 4:22 | Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en Saraf (die over de Moabieten geheerst hebben) en de Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud. |
1 Kronieken 4:24 | De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib, Zerah, Saul. |
1 Kronieken 4:25 | Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. |
1 Kronieken 4:26 | De kinderen van Misma waren [dezen]: Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. |
1 Kronieken 4:27 | Simei nu had zestien zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen; en hun ganse huisgezin werd zo zeer niet vermenigvuldigd, als van de kinderen van Juda. |
1 Kronieken 4:28 | En zij woonden te Ber-seba, en te Molada, en te Hazar-sual, |
1 Kronieken 4:29 | En te Bilha, en te Ezem, en te Tholad, |
1 Kronieken 4:30 | En te Bethuel, en te Horma, en te Ziklag, |
1 Kronieken 4:31 | En te Beth-markaboth, en te Hazar-susim, en te Beth-biri, en te Saaraim. Dit waren hun steden, totdat David koning werd. |
1 Kronieken 4:34 | Doch Mesobab, en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia, |
1 Kronieken 4:35 | En Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Saraja, den zoon van Asiel, |
1 Kronieken 4:36 | En Eljoenai, en Jaakoba, en Jesohaja, en Asaja, en Adiel, en Jesimeel, en Benaja, |
1 Kronieken 4:37 | En Ziza, de zoon van Sifei, den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van Simri, den zoon van Semaja; |