Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
eynoýchos̱, zn. mnl., van εὐνή eune "een bed" en ἔχω G2192; TDNT 2:765,277
→ ww. εὐνουχίζωG2134.
1) gecastreerd persoon, eunuch, εισιν ευνουχοι οιτινες ευνουχισθησαν υπο των ανθρωπων "er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn" (Mat. 19:12), הַסָּרִ֔יס H05631 de gesnedenen (LXX Jes. 56:3, 4). 1a) gebruikt voor iemand die de leiding over de vrouwen heeft en optreedt als kamerheer (vandaar de naam ὁ τὴν εὐνὴν ἔχων, Herodotus, Histories, 3.130; Aristophanes, Acharnians, 117; Xenophon, Cyropaedia, 7.5.60; etc.), סְרִ֥יס הַמֶּ֖לֶךְ שֹׁמֵ֣ר הַפִּֽילַגְשִׁ֑ים "eunuch van de koning, bewaker over de concubines" (LXX Esth. 2:14, 15); hoge beambte al dan niet gecastreerd (Herodotus, Histories, 8.105), ευνουχος δυναστης κανδακης "een kamerheer, een machthebber van Candace" (Hand. 8:27, 34ev.); 1b) onvruchtbare man, impotent, εισιν γαρ ευνουχοι οιτινες εκ κοιλιας μητρος εγεννηθησαν "Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn" (Mat. 19:12; Wijsheid 3:14); 1c) niet impotent maar niet in het huwelijk treden (Mat. 19:12; W. Bauer, 640) 1d) van dieren (Philostratus, Heroicus, 1.3; Apollonius Rhodius, Argonautica, 1.585); 1e) van dadels zonder pitten (Aristophanes, Fragmenta, 267); 2) als bijv.nw. iemand die wakker ligt, slapeloze λαμπάδες εὐνούχοισιν ὄμμασιν (Sophocles, Ichneutae, 789)
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
εὐνοῦχος, -ου, ὁ (i.e. ὁ τὴν εὐνὴν (bed) ἔχων), [in LXX for סָרִיס H5631 (perhaps not of necessity an actual eunuch; DB, s.v.), Ge 39:1, al., Wi 3:14, Si 20:4 30:20 ;] an emasculated man, a eunuch: Mt 19:12; one such holding, as was common, high office, as of chamberlain, at court, Ac 8:27, 34, 36, 38, 39; metaph., of one naturally incapacitated for or voluntarily abstaining from wedlock, Mt 19:12.†Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
εὐνοῦχος, ὁ,