Rafa, Rafaiem, Refaim
רָפָא H7496 "de doden, overledenen, dode schimmen, dode geesten, Refaim", רָפָא H7497 "reus, dode schim",

Zie ook: Beeldbank, Geest, Spook, Reuzen,

Rafa (Hebreeuws רָפָא H7497), mv. Rafaim of Refaim (Hebreeuws רְפָאִים), kan verwijzen naar mensen van bovengemiddelde lengte (= reuzen) of bewoners van de dodenwereld, geesten.

Inhoud

Bijbel

In het Oude Testament worden meerdere van het geslacht van Rafa bij name genoemd. Isbi Benob was een van hen die koning David aanviel (2 Sam. 21:16), Abisai, de zoon van Zeruja, kwam David te hulp en doodde de Filistijn (2 Sam. 21:17). In diezelfde strijd viel ook Saf (2 Sam. 21:18), elders Sippai genoemd (1 Kron. 20:4). Iets verder wordt Beth-halachmi of Lachmi de broer van Goliath (2 Sam. 21:19; 1 Kron. 20:5) en een man met zes vingers en tenen genoemd uit dit geslacht en waarvan wordt gezegd dat die lang was (2 Sam. 21:20; 1 Kron. 20:6).

Daarnaast komt de term ook voor in de zin van de overledenen, de dode geesten, of schimmen des doods (Job 26:5; Ps. 88:11; Spr. 2:18; 9:18; 21:16; Jes. 14:9; 26:14, 19).


Terminologie

Het meervoud רְפָאִים mv. van רָפָא H7496 "dood, overleden" wordt altijd gebruikt in de zin van "dode schimmen, geesten van de dood" (Job 26:5; Ps. 88:11; Spr. 2:18; 9:18; 21:16; Jes. 14:9; 26:14, 19). De term רְפָאִים H7497 (rĕpāʾîm, "reuzen") verwijst in die zin naar de geesten van de doden, dat zijn inwoners van het dodenrijk (BDB 952 sv; HALOT 1274-1275 sv I רְפָאִים). Het wordt gebruikt in parallellisme met מֵתִים (metim, "de dood") en verwijst naar de overledenen geesten van de doden in het dodenrijk (Ps. 88:11; Jes. 26:14). De Refaieten bewonen מָוֶת (mavet, "[plaats] van de dood"; Spr. 2:18), שְׁאוֹל (she'ol, Job 26:5; Spr. 9:18; Jes. 14:9), "duisternis en het land van de vergetelheid "(Ps. 88:11), en" het land van de reuzen "(Jes. 26:19). Zie verder woordstudie → רָפָא H7496.


Aangemaakt 23 juni 2006, laatst bijgewerkt 11 december 2019


Koop nu